familiemoord
Dutch (Brabantic)
/faːˈmi.liˌmoːrt/
noun
Definitions
- familicide, murder of several family members often followed by suicide.
- murder of any family member(s)
Etymology
Compound from Dutch, Flemish familie (family) + Dutch, Flemish moord (murder).
Origin
Dutch (Brabantic)
moord
Gloss
murder
Concept
Semantic Field
Law
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- familia Latin
- broedermoord Dutch, Flemish
- familie Dutch, Flemish
- familiefoto Dutch, Flemish
- familielid Dutch, Flemish
- familienaam Dutch, Flemish
- gezinsmoord Dutch, Flemish
- karaktermoord Dutch, Flemish
- kindermoord Dutch, Flemish
- kindmoord Dutch, Flemish
- koningsmoord Dutch, Flemish
- lustmoord Dutch, Flemish
- massamoord Dutch, Flemish
- moedermoord Dutch, Flemish
- moord Dutch, Flemish
- moordaanslag Dutch, Flemish
- moordcijfer Dutch, Flemish
- moorddroom Dutch, Flemish
- moorden Dutch, Flemish
- moordkuil Dutch, Flemish
- onderfamilie Dutch, Flemish
- roofmoord Dutch, Flemish
- seriemoord Dutch, Flemish
- subfamilie Dutch, Flemish
- superfamilie Dutch, Flemish
- taalfamilie Dutch, Flemish
- vadermoord Dutch, Flemish
- vergismoord Dutch, Flemish
- volkerenmoord Dutch, Flemish
- zelfmoord Dutch, Flemish
- zigeunerfamilie Dutch, Flemish
- zustermoord Dutch, Flemish
- mort Middle Dutch
- familie Afrikaans
- moord Afrikaans
- moord
- familie
- moorden
- moordkuil
- kindmoord
- roofmoord
- zelfmoord
- lustmoord
- moorddroom
- massamoord
- familielid
- seriemoord
- subfamilie
- vadermoord
- familiefoto
- moedermoord
- vergismoord
- kindermoord
- zustermoord
- taalfamilie
- familienaam
- moordcijfer
- gezinsmoord
- koningsmoord
- onderfamilie
- broedermoord
- moordaanslag
- superfamilie
- karaktermoord
- volkerenmoord
- zigeunerfamilie