beleidsmaker
Dutch (Brabantic)
/bəˈlɛi̯ts.maː.kər/
noun
Definitions
- policy maker
Etymology
Compound from Dutch, Flemish beleid (policy) + Dutch, Flemish maker (maker).
Origin
Dutch (Brabantic)
maker
Gloss
maker
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanbestedingsbeleid Dutch, Flemish
- aanbodbeleid Dutch, Flemish
- balansmaker Dutch, Flemish
- beleid Dutch, Flemish
- beleidsmedewerker Dutch, Flemish
- drugsbeleid Dutch, Flemish
- gangmaker Dutch, Flemish
- gedoogbeleid Dutch, Flemish
- glazenmaker Dutch, Flemish
- handschoenmaker Dutch, Flemish
- horlogemaker Dutch, Flemish
- kaarsenmaker Dutch, Flemish
- kaasmaker Dutch, Flemish
- kleermaker Dutch, Flemish
- klimaatbeleid Dutch, Flemish
- maken Dutch, Flemish
- maker Dutch, Flemish
- radiomaker Dutch, Flemish
- schoenmaker Dutch, Flemish
- taalbeleid Dutch, Flemish
- televisiemaker Dutch, Flemish
- uitsterfbeleid Dutch, Flemish
- vreemdelingenbeleid Dutch, Flemish
- wanbeleid Dutch, Flemish
- zadelmaker Dutch, Flemish
- beleid Indonesian
- beleit Middle Dutch
- maken
- maker
- beleid
- kaasmaker
- wanbeleid
- gangmaker
- kleermaker
- zadelmaker
- radiomaker
- taalbeleid
- glazenmaker
- balansmaker
- drugsbeleid
- schoenmaker
- horlogemaker
- kaarsenmaker
- aanbodbeleid
- gedoogbeleid
- klimaatbeleid
- televisiemaker
- uitsterfbeleid
- handschoenmaker
- beleidsmedewerker
- vreemdelingenbeleid
- aanbestedingsbeleid