gesig
Afrikaans
/χəˈsəχ/
noun
Definitions
- face
Etymology
Inherited from Dutch, Flemish gezicht (face, view, sight, vision) inherited from Middle Dutch gesicht inherited from Old Dutch gisiht.
Origin
Old Dutch
gisiht
Gloss
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aangezicht Dutch, Flemish
- dorpsgezicht Dutch, Flemish
- gezicht Dutch, Flemish
- gezichtsbedrog Dutch, Flemish
- gezichtsbeharing Dutch, Flemish
- gezichtspunt Dutch, Flemish
- gezichtsuitdrukking Dutch, Flemish
- gezichtsveld Dutch, Flemish
- gezichtsverlies Dutch, Flemish
- schermgezicht Dutch, Flemish
- stadsgezicht Dutch, Flemish
- vergezicht Dutch, Flemish
- zicht Dutch, Flemish
- gesicht Middle Dutch
- -s- Afrikaans
- gesigsuitdrukking Afrikaans
- uitdrukking Afrikaans
- gisiht Old Dutch