deurstijl
Dutch (Brabantic)
/ˈdøːr.stɛi̯l/
noun
Definitions
- doorpost, door pillar
Etymology
Inherited from Middle Dutch doorstile compound from Dutch, Flemish deur (door) + Dutch, Flemish stijl (style, stile, pillar).
Origin
Dutch (Brabantic)
stijl
Gloss
style, stile, pillar
Kanji
柱
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- achterdeur Dutch, Flemish
- balkondeur Dutch, Flemish
- boerendeur Dutch, Flemish
- buitendeur Dutch, Flemish
- cilinderdeur Dutch, Flemish
- deur Dutch, Flemish
- deurbel Dutch, Flemish
- deurduim Dutch, Flemish
- deurgreep Dutch, Flemish
- deurhamer Dutch, Flemish
- deurklink Dutch, Flemish
- deurklopper Dutch, Flemish
- deurknop Dutch, Flemish
- deurmat Dutch, Flemish
- deuropening Dutch, Flemish
- deurpost Dutch, Flemish
- deurraam Dutch, Flemish
- draaideur Dutch, Flemish
- huisdeur Dutch, Flemish
- kerkdeur Dutch, Flemish
- leefstijl Dutch, Flemish
- levensstijl Dutch, Flemish
- luchtdrukdeur Dutch, Flemish
- middenstijl Dutch, Flemish
- naamwoordstijl Dutch, Flemish
- slaoliestijl Dutch, Flemish
- stijl Dutch, Flemish
- stijlfiguur Dutch, Flemish
- stijlmiddel Dutch, Flemish
- stijlvol Dutch, Flemish
- telegramstijl Dutch, Flemish
- tussendeur Dutch, Flemish
- vleugeldeur Dutch, Flemish
- voordeur Dutch, Flemish
- doorstile Middle Dutch
- dōre Middle Dutch
- stijl Middle Dutch
- deur Afrikaans
- deur
- stijl
- deurmat
- deurbel
- deurraam
- voordeur
- deurknop
- huisdeur
- deurduim
- stijlvol
- kerkdeur
- deurpost
- deurgreep
- deurklink
- deurhamer
- leefstijl
- draaideur
- tussendeur
- achterdeur
- boerendeur
- buitendeur
- balkondeur
- vleugeldeur
- deurklopper
- levensstijl
- deuropening
- stijlmiddel
- stijlfiguur
- middenstijl
- cilinderdeur
- slaoliestijl
- luchtdrukdeur
- telegramstijl
- naamwoordstijl